Rembrandt van Rijn
De
Nachtwacht
.

.

.

.

.
.
Rembrandt Harmenszoon van Rijn (Leiden, 15 juli 1606 of 1607 –
Amsterdam, 4 oktober 1669) was een Nederlands kunstschilder hij wordt
beschouwd als een van de belangrijkste Hollandse meesters van de 17e eeuw.
Rembrandt vervaardigde in totaal ongeveer driehonderd schilderijen, driehonderd
etsen en tweeduizend tekeningen. Zijn werk behoort tot de Barok en hij is
zichtbaar beïnvloed door het Caravaggisme, alhoewel hij nooit naar Italië is
geweest. Zijn opmerkelijke beheersing van het spel met licht en donker, waarbij
hij vaak scherpe contrasten (clair-obscur) neerzette om zo de toeschouwer de
voorstelling binnen te leiden, leidde tot levendige scènes vol dramatiek.
.
Rembrandt beschouwde zichzelf vooral als een historie- en portretschilder. Hij
was een zelfverzekerde man die in alle levensfasen door iedereen bewonderde
zelfportretten maakte. Zijn honderd geschilderde en twintig geëtste
zelfportretten geven een opmerkelijk scherp beeld van zijn uiterlijk en zijn
gevoelens.
.
Behalve zijn vrouw Saskia van Uylenburgh, en zijn zoon Titus van Rijn zijn ook
zijn huishoudsters, vriendinnen Geertje Dircx en Hendrickje Stoffels
nadrukkelijk in zijn schilderijen aanwezig en hebben gefungeerd als model voor
bijbelse, mythologische of historische figuren.
.
Levensloop Rembrandt van Rijn werd op 15 juli 1606 in Leiden geboren in
de Weddesteeg, als negende kind van de molenaar, Harmen Gerritsz en een
welgestelde bakkersdochter Neeltje van Zuytbrouck. Zijn vader was molenaar
van de nu verdwenen standerdmolen De Rijn. Rembrandt bezocht de Latijnse school
en werd op bijna 14-jarige leeftijd door zijn ouders ingeschreven aan de
universiteit van Leiden. Waarschijnlijk bleef het daarbij omdat Rembrandt te
kennen gaf dat hij liever schilder wilde worden.
.
Al sinds 1619 was hij in de
leer bij de Leidse historieschilder Jacob van Swanenburgh. Dat hield hij tot
1622 vol. Tussen 1622 en 1624 woonde en schilderde Rembrandt in een huis op
het Gerecht in Leiden, waar zich op de tweede verdieping een ruim atelier
bevond. In 1625 vertrok hij naar Amsterdam om in de leer te gaan bij de toen
toonaangevende schilder Pieter Lastman, van wie hij leerde composities op te
bouwen. Uit dat jaar dateert ook zijn oudst bekende schilderij. Vervolgens
opende Rembrandt een atelier in Leiden, waar hij veel samenwerkte met zijn
vriend, studiegenoot en collega Jan Lievens. In 1627 nam Rembrandt voor het
eerst leerlingen aan, onder wie Gerrit Dou en Isaac de Jouderville. Een van de
eerste Amsterdamse kopers van zijn werk was Joan Huydecoper van Maarsseveen.
.
In 1631 was Rembrandt al zo bekend - Constantijn Huygens, secretaris van de
stadhouder en kunstkenner was uitermate lovend over de trefzekerheid en
levendigheid van de baardeloze jongeman - dat hij verschillende opdrachten
kreeg, onder meer van Nicolaes Tulp. Hij verhuisde naar Amsterdam en kocht zich
in bij de kunsthandelaar Hendrick van Uylenburgh, die hem nog meer opdrachten
bezorgde, zoals een portret van Johannes Wtenbogaert. Rembrandt produceerde in
deze jaren een nooit meer geëvenaard aantal schilderijen waaronder een portret
van de toneelschrijver en dichter Jan Harmensz. Krul. In 1634 trouwde Rembrandt
met Hendricks nicht Saskia van Uylenburgh. Ze was geen boerin uit Waterland,
zoals Arnold Houbraken veronderstelde, maar kwam uit een goede familie zoals
door Wopke Eekhoff werd ontdekt [6]: haar vader Rombertus van Uylenburgh was
ooit burgemeester van Leeuwarden haar zwager was de Poolse theoloog Johannes
Maccovius haar nicht Hendrickje was getrouwd met de Friese schilder Wybrand de
Geest haar nicht Aeltje was getrouwd met Johannes Silvius, de predikant van de
Oude kerk en getuige bij het huwelijk. Ook Aeltje kan Saskia, die in
St.-Annaparochie woonde bij haar oudere zus Titia, met Rembrandt in contact
hebben gebracht. Titia of Tietje was met de plaatselijke grietenijsecretaris
getrouwd. Het huwelijk is aldaar voltrokken, zonder de aanwezigheid van
Rembrandts familie.
.
Sint Antonies breestraat, het echtpaar woonde in bij Willem Boreel in een
voornaam huis aan de Nieuwe Doelenstraat, genaamd De Suijkerbackerij. In
1639 verhuisden Rembrandt en Saskia naar een eigen huis in de Sint
Antoniesbreestraat: een straat met veel kunstenaars en aan het begin van de
Joodse buurt. Het voormalige woonhuis is nu het museum Het Rembrandthuis, aan
de Jodenbreestraat. Hoewel het ze financieel voor de wind ging - Rembrandt
erfde 10.000 gulden van zijn moeder - kreeg Saskia commentaar van haar familie
en voormalig voogd dat ze haar geld erdoorheen joeg. Rembrandt nam een
andere kunsthandelaar aan de hand, Joannes de Renialme die op de
Kloveniersburgwal woonde.
.
Rembrandt en zijn vrouw kampten met verschillende tegenslagen driemaal moest
vlak na de geboorte een kind worden begraven maar in 1641 kregen ze een zoon
die ze Titus noemden, naar Saskia's zuster Titia. Toen Saskia op 14 juni stierf
- ze had Rembrandt een week eerder laten beloven dat hij nooit opnieuw zou
trouwen - nam hij de weduwe Geertje Dircx uit Ransdorp als verzorgster in
dienst. . Van het een kwam en het ander, en het stel ging met ruzie en
juridische processen uit elkaar Geertje daagde Rembrandt voor de
Huwelijkskrakeelkamer, waar o.a. Jacob F. Hinlopen hun zaak behandelde. Met
behulp van haar broer en haar nieuwe buren kreeg Rembrandt het voor elkaar om
haar een aantal jaren in een spinhuis in Gouda te laten opsluiten. Rembrandt
betaalde voor de reiskosten en was verplicht tot alimentatie. Het ging hem
blijkbaar niet in de koude kleren zitten, want hij produceerde bijzonder weinig
in 1649. .
Inmiddels was Hendrickje Stoffels de opvolgster van Geertje geworden.
In 1654 kreeg zij een officiële berisping van de Gereformeerde kerk, omdat zij
'in hoererij' leefde met de schilder. Hendrickje werd drie keer opgeroepen om
voor de kerkenraad te verschijnen.[11] Rembrandt werd niet vermaand omdat hij
geen officieel lidmaat was. In datzelfde jaar kregen ze een dochter die ze
Cornelia noemden, naar Rembrandts moeder.
.
Rembrandt leefde in die tijd boven zijn stand. Met regelmaat kocht hij
exotische voorwerpen zoals bijzondere kledingstukken, die hij vaak in zijn
schilderijen gebruikte. Al jaren stroopte Rembrandt veilingen af om kunst te
kopen, soms dure prenten van de door hem bewonderde Lucas van Leyden. In 1656
kon hij zijn verplichtingen niet meer nakomen om de leningen voor zijn huis af
te betalen. Burgemeester Cornelis Jan Witsen wilde zijn uitgeleende geld
terug en vroeg Rembrandts faillissement aan. De inventarisatie van het
gehele bezit volgde en deze 363 nummers tellende lijst vormt een belangrijke
bron voor inzicht in Rembrandts leven. Tegenover armetierige huisraad stond een
rijkdom aan kunstvoorwerpen. Naast schilderijen en een verzameling antieke
portretten, wapens enz. enz. moet vooral de collectie tekeningen en grafiek
worden genoemd. Een belangrijk deel kwam terecht bij de schilder Jan van de
Cappelle.
.
Op een veiling onder leiding van Jacob J. Hinlopen werden in 1658
Rembrandts huis en inboedel verkocht. De nieuwe eigenaar moest twee kachels en
de schotjes overnemen die op zolder stonden opgesteld en het pand ging drie
keer onder de hamer voordat het was verkocht.[14]
.
Rembrandt betrok een kleinere huurwoning op de - tegenwoordig
- Rozengracht 184, niet ver van de zeeschilder Jan Abrahamsz. van
Beerstraten. Rembrandt moet tijdens de afwikkeling van het faillissement
deskundige juridische adviseurs hebben gehad, want Titus had inmiddels zijn
vader benoemd tot enige erfgenaam, en de familie Uylenburgh had het
nakijken. Hendrickje en Titus werden eigenaars van de schilder- en
kunsthandel, zodat Rembrandt ongeplaagd door crediteuren in het atelier op de
Bloemgracht kon blijven produceren. Het is niet onmogelijk dat Rembrandt in
1661 via bemiddeling van Jan J. Hinlopen opdracht kreeg voor de levering van
een Claudius Civilis voor het in aanbouw zijnde stadhuis. In het volgende jaar
kwam de belangrijke opdracht voor het schilderij De Staalmeesters.
.
Hendrickje overleed in 1663 en Titus in 1668, niet lang nadat hij zijn nicht
had getrouwd. Rembrandt had in de tussentijd zijn drie laatste zelfportretten
geschilderd. Cosimo III de' Medici had in 1667 bij een bezoek tevergeefs
geprobeerd een portret bij hem te kopen, wat hem bij een tweede bezoek twee
jaar later wel lukte. Rembrandt had een voorstudie gemaakt voor een altaar
in of rond Genua. Er was flink onderhandeld over de prijs.
.
De voorstudies zijn
verscheept, maar nooit aangekomen. Rembrandt stierf op 4 oktober 1669 en
werd vier dagen later begraven in een gehuurd graf in de Westerkerk. De
nabestaanden betaalden 15 gulden aan de koster, een voor die tijd aanzienlijk
bedrag, omdat Rembrandt geen eigen graf bezat. In de schamele boedel bevond
zich een helm die toebehoord zou hebben aan Gerard van Velzen. Aan zijn
kleinkind Titia werd in 1671 een bedrag van 3.150 gulden uitgekeerd, afkomstig
uit de verkoop van schilderijen. Zijn bastaarddochter Cornelia vertrok in dat
jaar met haar man naar Oost-Indië om daar fortuin te zoeken.
.
De naam "Rembrandt" is een spellingsvariant van de
voornaam Rembrant. Als zijn naam voor de allereerste keer in de
archieven voorkomt bij zijn inschrijving in 1620 aan de Leidse Universiteit, is
'Rembrandus' gebruikt (een latinisering van zijn naam, in die tijd
gebruikelijk in wetenschappelijke kringen).
.
Voor 1633 bestonden zijn vroegste handtekeningen uit een "R", of het monogram
"RH" of "RHL" (voor Rembrant Harmenszoon en voor Leiden). In 1632 gebruikte
hij voor het eerst enkel zijn voornaam. In 1633 voegde hij een "d" toe, wat hij
van dan af aan voor al zijn schilderijen handhaafde. Met de praktijk van
het ondertekenen van zijn werk met zijn voornaam, stelde hij zich op één lijn
met de Italiaanse grootheden Michelangelo, Titiaan en Rafaël, die algemeen
werden erkend als de allergrootste kunstenaars en ook bekend stonden met hun
voornaam.
.
[RvR] Techniek Volgens Karel van Mander zijn er twee manieren om te
schilderen: wild of fijn. Rembrandt wist beide technieken te combineren. Door
zijn vrije en trefzekere techniek kon Rembrandt zich veroorloven met de kwast
een schilderij meteen ruw op te zetten. De meeste schilders maakten eerst een
ondertekening in houtskool.
.
Bovendien gebruikte Rembrandt, meer dan
tijdgenoten, een dikke onderschildering. De witte onderschilderingen zijn
vervolgens met doorzichtige verf in een glaceertechniek overgeschilderd,
waardoor er rijke kleuren zijn ontstaan. Ten slotte gebruikte Rembrandt de
frottis- ofwel drogekwasttechniek: de bijna droge verf bleef niet overal zitten
en geeft een willekeurige, spikkelachtige structuur.
.
Thema's en stijlenIn Rembrandts Leidse periode (1625-1631) was
de invloed van Lastman het meest zichtbaar. Schilderijen waren tamelijk klein,
maar rijk in detail (b.v. in kostuums en juwelen). Religieuze en allegorische
thema's overheersten.
.
Gedurende zijn eerste jaren in Amsterdam (1632-1636) maakte Rembrandt vooral
grote doeken, gebruikte hij felle kleuren en schilderde hij vooral dramatische
taferelen. Hij maakte in deze periode veel portretten.
Eind jaren dertig schilderde Rembrandt veel landschappen en maakte hij veel
etsen over de natuur. Zijn landschappen waren in die tijd vaak speelbal van die
natuur, met dreigende wolkenluchten en bomen die door de storm geknakt waren.
Vanaf ongeveer 1640 werd Rembrandts werk soberder, wat wellicht te verklaren
valt uit de familietragedies die hem overkomen waren.
.
Uitbundigheid maakte
plaats voor diepgevoelde innerlijke emoties. Bijbelse taferelen waren nu vooral
gebaseerd op het Nieuwe Testament, en niet meer op het Oude Testament zoals
eerder het geval was geweest. Het formaat van de doeken werd weer kleiner. Een
uitzondering daarop is De Nachtwacht zijn grootste schilderij. Landschappen
werden vaker geëtst dan geschilderd. De duistere krachten van de natuur maakten
plaats voor rustige Hollandse plattelandstaferelen.
.
In de jaren vijftig veranderde Rembrandts stijl opnieuw. Schilderijen werden
weer groter, kleuren feller, penseelstreken krachtiger. Hiermee nam Rembrandt
afstand van eerder werk en van de heersende mode, die juist meer en meer neigde
tot fijn, gedetailleerd werk. Hij gebruikte nog steeds veel Bijbelse thema's,
maar de nadruk lag nu niet meer op groepsscènes maar meer op intieme
portretachtige figuren.
.
In zijn laatste jaren schilderde Rembrandt een aantal van zijn mooiste
zelfportretten, die duidelijk blijk gaven van het verdriet en de zorgen die hem
ten deel waren gevallen.
.
Artikel overgenomen van wikipedia
|